home | leerstof | oefeningen | video | bronnen | projecten | toetsen | planning | vragen | zoeken

Taaldaden

Het Nederlands beschikt, net als andere talen, over werkwoorden die taaldaden of taalhandelingen noemen. Taaldaden zijn dingen die je doet, door simpelweg iets te zeggen. De werkwoorden waarmee taalhandelingen verricht worden, heten taalhandelingswerkwoorden. De theorie van taalhandelingen is ontwikkeld door de Britse filosoof John Austin en zijn leerling, de Amerikaan John Searle.

Taalhandelingswerkwoorden zelf verwijzen naar doelen die je met taal probeert te bereiken; van die eigenschap maken we gebruik door taalhandelingswerkwoorden op te vatten als benamingen voor tekstdoelen.

Voorbeelden

toont twee zinnen met een taalhandelingswerkwoord.

Voorbeelden van taalhandelingswerkwoorden
  1. Ik beloof je dat ik niet meer tegen je zal liegen.
  2. Ik raad je aan om hem niet meer te geloven.

Het aardige van dit soort zinnen is dat je iets doet door het te zeggen. Na het uitspreken van a heb je daadwerkelijk een belofte gedaan, met de verplichting om na te komen wat je beloofd hebt. In b heb je het advies gegeven door het te zeggen.

Hoe werken taaldaden?

Impliete taaldaden

De meeste taaldaden zijn impliciet. Dat er een taaldaad verricht wordt, is dan niet aan de vorm van de uiting te zien, maar moet worden afgeleid uit de context.

Een impliciete taalhandeling is, met andere woorden, een uiting die een andere lading heeft dan de letterlijke betekenis.

Iemand die in een volle trein aan een medepassagier vraagt of ze er even langs mag, is niet gïnteresseerd of ze, in letterlijke zin, toestemming heeft om er langs te gaan. Ze bedoelt — en iedereen snapt dat — haar vraag als een verzoek om opzij te gaan. Het uiteindelijke doel is dat er ruimte ontstaat zodat ze er langs kan. Impliciete taalhandelingen hebben dan ook drie lagen.

De eerste laag: de locutie.
Dit is de laag die aan de oppervlakte ligt; de uiting zelf, met zijn letterlijke betekenis.
De tweede laag: de illocutie.
Dit is de laag van de verborgen taalhandeling zelf; in dit geval een verzoek.
De derde laag: de perlocutie.
Dit is de laag van de gehoopte uitkomst; in dit geval dat de aangesproken persoon een stapje opzij doet.

Het is niet in het algemeen vast te stellen wat de perlocutie, het gehoopte effect, precies is; dat is helemaal afhankelijk van de context, met name de spreker. Iemand kan een ander bijvoorbeeld een geschenk aanbieden in de hoop aardig gevonden te worden, om een goede indruk te maken, om de ander blij te maken, en om nog een heleboel andere redenen.

Voorbeeld van een impliciete taaldaad
  1. Het begint hier een beetje af te koelen!
    locutie
  2. Ik verzoek om actie waardoor ik het warm krijg.
    illocutie
  3. bijv.: De aangesprokene draait de thermostaat op.
    perlocutie
Voorbeeld van een impliciete taaldaad
  1. Het is al kwart over acht!
    locutie
  2. Ik waarschuw je dat je te laat dreigt te komen.
    illocutie
  3. bijv.: De aangesprokene vertrekt.
    perlocutie

Soms lukt het niet om met impliciete taaldaden iemand zover te krijgen dat hij doet wat je van hem verwacht. De taalhandeling kan dan expliciet worden gemaakt. De illocutie vervangt dan de locutie (door een taalhandelingswerkwoord te gebruiken) én de perlocutie (door duidelijk te zeggen wat je precies wilt bereiken).

De doelen van veel taaldaden passen naadloos in het schema van tekstdoelen; vaak is een taaldaad er dan ook op gericht om het denkraam of het gedrag van de aangesprokene te beïnvloeden.

Zulke taaldaden heten respectievelijk assertief en directief.

Voorbeeld van assertieve en directieve expliete taaldaad
  1. Ik deel je mee dat …
    assertief
    informeren
  2. Ik verbied je om …
    directief
    overreden

Taaldaden als tekstdoelen

We hoeven dus maar een lijst te maken van assertieve en directieve taalhandelingswerkwoorden. Diezelfde lijst kan dan fungeren als een lijst van mogelijke tekstdoelen, omdat assertieve en directieve doelen nu eenmaal doorgaans met teksten nagestreefd worden.

Hier is een begin van zo'n lijst. Wat onmiddelijk opvalt is dat we een flink aantal oude bekenden tegenkomen. In sommige herkennen we het piramideschema van tekstdoelen uit les één van deze module, andere komen we tegen in de lijst van functies van (groepen van) alinea's in de module Tekstbouw.

Lijst van assertieve en directieve taalhandelingswerkwoorden
taalhandelingswerkwoord
aanbieden
adviseren
betogen
beweren
beargumenteren
definiëren
in overweging geven
informeren
mededelen
op de hoogte brengen
overwegen
te denken geven
tegenwerpen
toelichten
uitleggen
uiteenzetten
rapporteren
verzoeken
voorstellen
waarschuwen
Hier zou een tekst van jezelf moeten staan.
Tekstdoelen
[rechtsklik: nieuw venster]
Alle lessen over tekstdoelen op een rij, inclusief de korte beschrijvingen
Tekstdoelen hebben betrekking op een of meer elementen uit de communicatieve situatie: de zender, de boodschap en de ontvanger. Tekstdoelen zijn meer of minder subjectief. We onderscheiden informeren, uiteenzetten, beschouwen, overtuigen en aansturen.
Informerende teksten vormen een sterk objectieve tekstsoort. Het doel is om de lezer of luisteraar van informatie te voorzien. Voorbeelden zijn nieuwsberichten, notulen van vergaderingen, memo's, aankondigingen.
De uiteenzetting gaat verder dan alleen informeren: er wordt ook uitleg en toelichting geleverd. Waardeoordelen ontbreken: daarom tellen uiteenzettingen als sterk objectief. Voorbeelden zijn een recept, een routebeschrijving, een schoolboek.
Te denken geven is het tekstdoel dat hoort bij de beschouwing. De schrijver wil dat de lezer een geïnformeerd standpunt inneemt over een of andere kwestie. en levert daartoe informatie, analyse, meningen en argumenten. Een voorbeeld is een achtergrondartikel.
Het betoog hoopt de lezer voor een bepaald standpunt te winnen. Dat standpunt wordt daarom gunstig weergegeven en ondersteund met argumenten. Voorbeelden zijn politieke redes en juridische pleidooien.
Als de schrijver probeert om de lezer te verleiden tot bepaald gedrag spreken we van het tekstdoel overreden. Voorbeelden zijn commerciële en ideëele reclame-uitingen, oproepen, politieke campagnes.
De vaste vijf tekstdoelen geven een grove, globale indeling. Gebruikmakend van zogenaamde taalhandelingswerkwoorden kunnen we veel meer tekstdoelen onderscheiden, die vaak ook van toepassing zijn op een deel van een tekst.
Als schrijver heb je wel eens te maken met onwillige lezers, mensen die koppig en eigenwijs zijn en zich niet willen laten overtuigen of overreden. Het kan dan een goed idee zijn om het werkelijk doel te verbloemen en de tekst het anzien te geven van een ander type dan het werkelijk is. Het werkelijke tekstdoel is dan impliciet.
Lijst van gebruikte termen, met korte uitleg en links.
Er zijn vast teksten te bedenken waarvoor dat niet geldt, bijvoorbeeld de tekst Au!, geüit door iemand die zijn hoofd stoot, maar zulke teksten worden verder niet besproken en blijven dus buiten beschouwing.
Jan Renkema en Wim Daniëls: Taallijnen, Nederlands voor de tweede fase, blz. 39. havo-editie, eerste druk. Den Bosch: Malmberg (1998).
G.P. Broekema: Examentraining vwo Nederlands 2009, blz. 34. Zeist: L & M Educatief (2008).
M. Reints en P. Merkx: Examenbundel 2009-2010 vwo Nederlands, blz. 11. Utrecht: ThiemeMeulenhoff (2009).
Edu'actief is een digitale onderwijswebsite voor het beroepsonderwijs van uitgeverij Boom.
W. Drop en A.P.J. Vroege: Tekstlijnen, blz. 13f. Groningen: Wolters-Noordhoff (1987).
Antoine Braet e.a.: Textuur, vwo bovenbouw, deel 1, blz. 85, 94, 100. Groningen: Wolters-Noordhoff (1998).
Er zijn vast teksten te bedenken waarvoor dat niet geldt, bijvoorbeeld de tekst Au!, geuit door iemand die zijn hoofd stoot, maar zulke teksten worden verder niet besproken en blijven dus buiten beschouwing.
Het hier getoonde model is een vereenvoudigde versie van het beroemde model van Shannon & Weaver (1948): A Mathematical Theory of Communication. In Bell System Technical Journal 27 (3): 379–423.
De term denkraam is bedacht door tekenaar en schrijver Marten Toonder (1912-2005), vooral beroemd door zijn verhalen over Ollie B. Bommel en Tom Poes. Het woord komt voor het eerst voor in Kwetal, de breinbaas.
Latijn parare betekent voorbereiden.
John L. Austin (1962), How to Do Things with Words, Oxford: Oxford University Press.
John Searle (1969), Speech Acts: An Essay in the Philosophy of Language, Cambridge: Cambridge University Press.
Er zijn ook andere soorten, zoals declaratieve (verklaren, dopen, veroordelen, door een rechter) en commissieve (beloven, dreigen, aankondigen)